14 januari 2017 – Nieuwkomers in Winterswijk

Inburgeren lukt in Winterswijk

Door Ton Tijdink

“Inburgering is tweerichtingsverkeer. Nieuwkomers moeten hun best doen om zich aan te passen, aan de andere kant moeten de mensen hier hen daartoe de ruimte geven. Gelukkig gebeurt dat in Winterswijk ook.”

Dat zei Wilfried Olde Hartman, sinds september projectleider inburgering in Winterswijk, zaterdag op een bijeenkomst van de Sociëteit Winterswijk over ‘nieuwkomers en terugkomers’.

Olde Hartman liet weten het nodige enthousiasme bij Winterswijkers te hebben gezien waar het gaat om begeleiden bij inburgering. Zo zijn er werkgroepen ingesteld die helpen bij het wegwijs maken in de buurt, bij het vinden van werk en bij het onder de knie krijgen van de taal.

Dat Winterswijk een ruime historie heeft in het opvangen van groepen buitenlanders bewees het relaas van enkele gasten die uit eigen ervaring konden vertellen.

Youssef Allamaghi is zoon van een van de Marokkanen die als gastarbeider naar Winterswijk kwam. Hij vertelde hoe hij in 1979 als zesjarige vanuit Marokko naar Winterswijk was overgekomen. “Een andere planeet”, vat hij samen. De integratie was volgens hem succesvol: “Nu ben ik een echte Winterswieker.”

Theo Tetelepta vertelde hoe de Molukkers lang de illusie hadden nog terug te gaan naar hun geboortegrond. “De koffer stond lang ingepakt, de verblijfsstatus was immers tijdelijk. Later werd die status duurzaam.” Hij concludeerde dat de Molukkers aardig geïntegreerd zijn: 75 procent van de Molukkers heeft een eigen woning, er is nauwelijks werkloosheid, en de jongeren gaan studeren.

Maar ook een Zeeuw kan een nieuwkomer zijn. Hugo Doeleman, 72, vertelde hoe hij en zijn echtgenote besloten op latere leeftijd van het westen naar het oosten te verhuizen. Hoewel ze wat moeite hadden om de mensen te verstaan, lukte het hen goed om te integreren.

“Winterswijk heeft veel pluspunten. Het naoberschap, er ligt veel minder hondenpoep op straat

dan in Zierikzee, er zijn veel culturele instellingen, en het ligt hier boven N.A.P.”

Onderstaand enkele afbeeldingen van de levendige discussie!

Onderstaand vindt u het verslag zoals dat is samengesteld door Henriëtte van Unnik-Engelhart, een van de leden van de Sociëteit Winterswijk

Verslag themabijeenkomst ‘Nieuwkomers en terugkomers’  op 14 januari 2017 bij de Sociëteit Winterswijk

Opening

In zijn openingswoord zegt de voorzitter, Peter Tolsma, verheugd te zijn over de grote opkomst bij deze eerste bijeenkomst van 2017. Het idee voor het onderwerp van vandaag is ontstaan, omdat bleek dat 30% van de leden van de Sociëteit nieuwkomer in Winterswijk is. Dat maakt nieuwsgierig naar de overwegingen die mensen hebben om in Winterswijk te gaan wonen. Die overwegingen zijn niet alleen interessant vanuit historisch perspectief, maar wellicht ook van belang met het oog op toekomstige nieuwkomers. Peter heet het panel welkom en geeft het woord aan dagvoorzitter Frans Tolsma.

Frans heeft als voorbereiding op deze bijeenkomst met Jan Heutink, Jan Dijk, Wim van Staalduinen en Jordan Stojanovic onderzocht welke groepen nieuwkomers al dan niet tijdelijk naar Winterswijk zijn gekomen.

  • In de oorlog betrof het Scheveningers. Zij zijn terugverhuisd toen dat weer veilig kon.
  • In de jaren ’50 kwamen Molukkers naar Winterswijk. Hun verblijf zou tijdelijk zijn, maar dat liep anders. (Panellid Theo Tetelepta zal hier meer over vertellen.)
  • Gastarbeiders uit Zuid-Europa kwamen in de jaren ’50 en ’60 naar Winterswijk. De mensen uit Joegoslavië, Portugal, Spanje, Italië en Griekenland gingen na verloop van tijd vaak terug naar hun eigen land, terwijl veel gastarbeiders uit Turkije en Marokko zich hier blijvend vestigden. (De twee laatstgenoemde groepen worden in dit panel vertegenwoordigd door Müslüm Balci, Aïcha Amchich en Youssef Allamaghi.)
  • Vanaf de jaren ’80 komen asielzoekers/vluchtelingen naar Winterswijk, aanvankelijk vooral uit Somalië. Het blijkt niet eenvoudig om deze mensen in de samenleving te betrekken; zij vormen vaak een gesloten groep. (Panellid Wilfried Olde Hartman zal toelichten hoe hij als projectleider van de gemeente hoopt bij te dragen aan de integratie van mensen met een verblijfsvergunning.)
  • Nieuwkomers en terugkomers. (In het panel vertegenwoordigd door nieuwkomers Hugo Doeleman en Arjan van Unnik. De dagvoorzitter is zelf sinds 2012 een ’terugkomer’, na 50 jaar elders te hebben gewoond en gewerkt.)

Vóór de pauze zullen de panelleden proberen antwoorden te formuleren op de vragen waarom nieuwkomers zich hier vestigen, en welke voorwaarden van belang zijn om als nieuwkomer volwaardig deel te kunnen uitmaken van de Winterswijkse gemeenschap. Na de pauze is er gelegenheid om vragen te stellen, aldus de dagvoorzitter. Hij nodigt de panelleden uit zich kort voor te stellen.

Panelintroductie

Arjan van Unnik is na zijn studie in Twente, samen met zijn in Hengelo (O) opgegroeide vrouw Henriëtte, naar het westen verhuisd om daar te gaan werken. Het stel heeft altijd gezegd na het werkzame leven terug te willen naar het oosten van het land. Sinds 2014 wonen zij met veel plezier in Winterswijk.

Hugo Doeleman komt uit Zeeland. In 2012 verhuisden hij en zijn vrouw Trudy naar Ratum. Op het hoe en waarom van deze ‘uit vrije wil gekozen’ woonplaats zal Hugo later ingaan.

Wilfried Olde Hartman is sinds september 2016 werkzaam bij de gemeente Winterswijk als projectleider voor het project ‘Inburgering nieuwkomers’. Het gaat hierbij om mensen met een verblijfsvergunning die zich hier willen vestigen. Doel van het project is ervoor te zorgen dat de nieuwkomers zo snel mogelijk volwaardig kunnen deelnemen in de Winterswijkse gemeenschap.  Daarbij wordt uitgegaan van vier pijlers, aangestuurd door werkgroepen: de buurt (wonen), werk, vrije tijd en taal.  Omdat Winterswijk veel verenigingen en actieve vrijwilligers heeft, hoopt Wilfried mensen enthousiast te kunnen maken om bij te dragen aan de inburgering van nieuwkomers. Dan zou het zich als een olievlek verder kunnen uitbreiden. Wilfried noemt het voorbeeld van een groep jonge vluchtelingen waaromheen een groep is ontstaan die deze jongeren met veel enthousiasme heeft begeleid. “Als ik dat over een jaar ook heb bereikt, kan ik heel tevreden zijn. Natuurlijk moeten nieuwkomers zelf hun best doen om zich aan te sluiten, maar de gemeenschap moet deze mensen daar ook de ruimte voor geven.”

Müslüm Balci komt oorspronkelijk uit Turkije en woont sinds 1992 in Winterswijk.

Youssef Allamaghi vertelt dat zijn vader vanuit Marokko naar Enschede vertrok om in de textielindustrie te werken. In 1973 vestigde zijn vader zich in Winterswijk en in 1979 voegde het gezin zich bij hem. Youssef was zes jaar oud toen hij naar Nederland kwam. “Het leek of ik op een andere planeet was gekomen. Ik moest leren me aan te passen, maar moest heel veel zelf uitzoeken, omdat mijn ouders ook niet wisten hoe het hier in Nederland toeging. Nu voel ik me een echte Winterswieker.”

Theo Tetelepta is van Molukse origine en welzijnswerker. Als Frans Tolsma hem laat weten zich van Molukkers vooral te herinneren dat ze zo muzikaal waren (Blue Diamonds), bevestigt Theo dat muzikaliteit en sportiviteit ook in zijn familie zitten. “Zelf heb ik die talenten niet, maar ik kan er wel heel goed over praten.”

Aïcha Amchich is geboren in Marokko, getogen in Winterswijk, woonachtig in Tilburg en werkzaam in Den Haag. Ze komt zeer regelmatig bij haar familie in Winterswijk en voelt zich hier helemaal thuis. “Ik voel me niet anders dan anderen. Ik heb alleen een andere geboorteplaats in mijn paspoort staan.”

Bevindingen van panelleden

Hugo Doeleman komt van Schouwen-Duiveland, dat net als Winterswijk agrarisch, toeristisch (veel

Duitsers) en een krimpgebied is. Hij vertelt waarom hij en Trudy nu in Winterswijk (Ratum) wonen.

“Wij zijn hier, geheel uit vrije wil, komen wonen vanuit Zeeland. Wij wilden graag onze hobby (paardrijden en mennen) beoefenen en konden in Zeeland geen geschikte woonruimte met weiland vinden. Via familie zijn we uiteindelijk terecht gekomen op een boerderij in Ratum. We hebben ons direct aangemeld bij menvereniging Oud Gerij en dat bleek een gouden greep. De voorzitter, Wim te Winkel, heeft ons enorm geholpen om hier ingeburgerd te raken. We konden ons geen betere ambassadeur van Winterswijk wensen.”

Pluspunten van Winterswijk zijn volgens Hugo onder meer:

  • het mooie cultuurlandschap;
  • naoberschap, aardige mensen (zoals hier aanwezig…);
  • prima voorzieningen als ziekenhuis, zorgcentra, culturele instellingen, winkels, markt;
  • grensstreekvoordelen;
  • gelegen boven NAP (voor iemand die de watersnoodramp van nabij heeft meegemaakt een belangrijk aspect).

 

Om een aantrekkelijke gemeente te blijven, adviseert Hugo het volgende:

  • zorg voor meer (luxe) speciaalzaken in het dorp;
  • laat ambassadeurs nieuwkomers opvangen (via gemeente of makelaars);
  • zorg voor dubbelspoor, zodat je elders kunt werken, maar in Winterswijk kunt blijven wonen;
  • versterk de samenwerking met Duitse plaatsen.

Vervolgens doet Aïcha Amchich haar verhaal. Haar ouders zijn naar Nederland gekomen als gastarbeiders. Dan moet je je draai zien te vinden in de samenleving. Er ontstaat behoefte ergens bij te horen. De Marokkanen zijn destijds goed opgevangen door de Winterswijkse gemeenschap. Ze maken er nu onderdeel van uit, met behoud van eigen wortels, tradities en rituelen, zoals bijvoorbeeld ook Twentenaren en Zeeuwen hun eigen gewoontes meenemen, aldus Aïcha. Zij vertelt in welk verband ze voor het eerst het woord ‘buutnlander’ hoorde gebruiken. Een collega meldde dat ‘haar nichtje met een buutnlander ging trouwen’. Aïcha vroeg waar de aanstaande bruidegom vandaan kwam, en het antwoord was: “Uut Groenlo.”

Aïcha vindt dat er in de loop der jaren een kloof is ontstaan. Op de oorzaken wil zij nu niet ingaan, maar zij stelt vast dat het nog steeds nodig is om ‘allochtonen en autochtonen’ bij elkaar te brengen. “We zijn immers allemaal mensen.” Met de stichting SICW/Marwin, waar zij voorzitter van is, probeert Aïcha mensen te verbinden en zo bij te dragen aan tolerantie, wederzijds begrip en respect.

Theo Tetelepta memoreert dat Molukkers en Nederlanders een lange geschiedenis kennen, eigenlijk al vanaf de VOC-tijd. Na WOII en de onafhankelijkheidsstrijd in Indonesië kwamen Molukkers die in dienst van de KNIL hadden gevochten, in een heel moeilijke situatie terecht. Nederland kon deze mensen niet achterlaten, en haalde ze daarom met hun familie naar Nederland. Daar werden ze aanvankelijk ondergebracht in voormalige concentratiekampen. Het was de bedoeling dat de Molukkers hier maar kort zouden blijven. Terugkeer naar de Molukken was het uitgangspunt, maar bleek niet op korte termijn mogelijk. Daarop werden woonoorden gebouwd zoals kamp Vosseveld, waar Winterswijk vanaf 1959 een groep Molukkers huisvestte. Ook toen bestond nog het idee dat het verblijf van deze mensen tijdelijk zou zijn, maar er kwam weer niets van terugkeer. Kampen werden gesloten en de Molukkers werden in de ‘gewone’ wijken opgenomen.

In de jaren ’70 leidde radicalisering onder de tweede generatie Molukkers tot de acties in het noorden van Nederland. Politiek een gevoelige zaak, maar uiteindelijk heeft de overheid met de Molukse leiders afspraken gemaakt.

Al meer dan 60 jaar zijn er dus Molukkers in Winterswijk. De balans opmakend vindt Theo dat deze groep mensen aardig geïntegreerd is. Alleen, zo vraagt hij zich af, waar kun je dat aan afmeten?  Theo noemt hiervoor de vier w’s, de ook door Wilfried genoemde belangrijke elementen voor integratie:

  • wonen (huisvesting geeft rust. Het eigenwoningbezit onder de Molukse bevolking in Winterswijk is ca. 75%!)
  • weten (heeft te maken met onderwijs. Anders dan in de beginjaren stromen steeds meer leerlingen door naar MBO, HAVO, VWO, HBO en WO. En vervolgens onderscheiden de Molukse jongeren zich niet van de Winterswijkse jeugd: wie voor zijn studie wegtrekt, komt vaak niet meer terug.)
  • werk (werkgelegenheid, werkloosheid).
  • welzijn (sport, cultuur, vrije tijd, muziek. Ook in dit opzicht zijn de Molukkers goed geïntegreerd.)

Na de pauze: vraag en antwoord

Peter Tolsma vraagt aan Aïcha of zij vindt dat er gelijke kansen zijn voor iedereen die wil integreren. Zij antwoordt: “Eerlijk gezegd: het gaat niet vanzelf en je moet er echt voor knokken. Je hebt te maken met twee culturen: thuis en buiten. Alles wat buiten is, is anders. Toen ik destijds de Citotoets had gemaakt, kwam daar een HAVO/VWO-advies uit. De toenmalige directeur van de basisschool kwam dit met mijn ouders bespreken. Hij vond dat ik naar de huishoudschool moest gaan, ‘want als Marokkaanse zal ze wel vroeg trouwen en kinderen krijgen.’ Mijn vader was het er niet mee eens. Uiteindelijk werd het LEAO, een middenweg.”

In de basis zijn er misschien gelijke kansen, maar toch voelt het dubbel, ook als je niet kijkt naar het verschil in geloof of een ander uiterlijk. Ook al heb je de vereiste opleiding en ervaring, zodra er Mohammed op je CV staat, word je vaak automatisch uitgesloten, aldus Aïcha. Die discriminatie is er, zo merkt ze ook via haar stichting Marwin. Toch is Aïcha geen voorstander van geanonimiseerde sollicitatiebrieven. “Je moet geloven in je eigen kracht. Ondanks het advies van de basisschool destijds, ben ik nu directeur bij een financiële dienstverlener.”

Frans merkt op dat er in zijn jeugd ook geen sprake was van gelijke kansen. Er bestond toen nog een standenmaatschappij, waarin het niet voor iedereen vanzelfsprekend was om door te leren.

Hans Veldkamp vindt dat Aïcha er niet als allochtoon uitziet; hij is benieuwd of zij persoonlijk nog een kloof ervaart. “Voor de kloof zijn veel theorieën te bedenken, maar eigenlijk komt het neer op ‘onbekend maakt onbemind’. Ik word nog wel eens geconfronteerd met mensen die vragen wat ik van IS vind, en die zeggen: ‘jij bent moslim, dus jij staat achter wat er gebeurt.’ Door met elkaar in contact te treden, elkaar te leren kennen, kun je de kloof een stukje dichten. Meer wederzijds begrip draagt bij aan integratie. Zoals Hugo al vertelde, kan een ‘ambassadeur’ daar ook een heel goede rol in vervullen.”

Hugo plaatst Aïcha’s ervaringen van nu in een historische context door op te merken dat zijn voorouders Hugenoten waren die zich ook in uiterlijk onderscheidden. Dat is nu nog te zien bij een deel van de Zeeuwse bevolking.

Volgens Jan Toebes ligt het genuanceerder. Als je ergens vreemd komt, moet je als eerste zorgen dat je de taal leert, zo heeft hij persoonlijk ervaren tijdens zijn jaren in Duitsland. Het bevreemdt hem dat Müslüm na al die jaren in Nederland nog steeds zo slecht Nederlands spreekt. Taal is essentieel, zo vinden ook andere aanwezigen, maar volgens Theo zijn er dan nog steeds aspecten die maken dat mensen je als ‘anders’ zien: een niet-Europees uiterlijk, of je naam, die je bijna altijd moet spellen.

Theo zou het mooi vinden als de naam Tetelepta op den duur als ‘Winterswijks’ wordt beschouwd. Dat zou pas een blijk van integratie zijn, maar hij denkt dat dat wel een paar generaties kan duren. De betrekkelijkheid hiervan wordt door Rian Keijzers-Lepoutre aangevoerd, die haar geboortenaam ook altijd moet spellen. Rian heeft zelf ervaren toe belangrijk het is om de taal te spreken, toen zij negen maanden in Spanje woonde. Vooraf heeft ze in Nederland een cursus gevolgd. Eenmaal in Spanje bleek de wereld klein als je met kleine kinderen thuis zit. Een Spaanse buurvrouw vroeg haar om elke ochtend mee te gaan naar het strand. Door dit contact leerde Rian de Spaanse taal steeds beter. “Je moet het echt zelf doen en er het beste van maken.”

Aïcha benadrukt dat de een nu eenmaal sneller een vreemde taal leert dan de ander. Zij vindt het belangrijker de mogelijkheden van mensen te zien. Toen haar vader naar Nederland kwam, sprak hij geen Nederlands, maar wel Frans, Spaans en Arabisch! En halen we geen voetballers naar Nederland, die niet de taal spreken maar wel goed kunnen voetballen? Zij spreken de taal van de sport, zoals anderen de taal van de muziek spreken. Als je wilt, kun je het met elkaar oplossen.

Toch werkt het niet altijd zo, vindt Joke Hoekstra. Zij merkt dat sommige mensen wrokkig worden als blijkt dat mensen (veelal vrouwen) die hier al heel lang wonen, nog steeds geen Nederlands spreken en alles door hun kinderen laten vertalen. Laat mensen hun goede wil tonen en de taal leren.

Volgens Rianne Tolsma is het spreken van de taal wel belangrijk, maar zouden we ons ook meer moeten verplaatsen in de vrouwen. Zij wonen hier vrij geïsoleerd: de mannen gaan naar hun werk en de kinderen gaan naar school. Contact met anderen is er vrijwel niet. Dat kan overigens ook gelden voor Nederlandse vrouwen: ook zij zitten soms hele dagen thuis en hun enige contact bestaat uit gesprekjes met andere moeders op het schoolplein, bij het brengen en halen van de kinderen.  “En kijk naar de Nederlanders die zijn geëmigreerd naar Canada of Australië. Daar hangt koningin Juliana nog aan de muur, en daar klitten ze allemaal samen.”

Taal is heel belangrijk, aldus Wilfried. Het krijgt binnen zijn project ook veel aandacht. Maar het overlapt bijvoorbeeld met vrije tijd: als je meedoet, je aansluit bij een vereniging bijvoorbeeld, leer je daar ook de taal. “Het moet van twee kanten komen. Wie hier nieuw komt, moet zijn best doen om er bij te gaan horen, maar de andere kant moet óók wat doen. Verenigingen zijn nog wat terughoudend, maar zouden ook een handreiking kunnen doen. Daar werken we aan. Toch is het heel moeilijk als je in Eritrea nooit op school hebt gezeten, om hier in een half jaar de taal te leren spreken! En laten we niet vergeten dat de mensen hier niet voor hun lol komen!” De mensen die hier komen zijn gevlucht; van arbeidsmigranten is vrijwel geen sprake meer.

In de discussie over acceptatie vraagt Marianne Veldkamp zich af of het niet zo is dat sommige mensen er zelf voor kiezen om niet deel te nemen, om op zichzelf te blijven. Dat moeten we dan ook respecteren. “Ik hoef geen boodschappen te doen voor mijn buurvrouw. Als zij het zelf niet kan door de taalbarrière, doen haar kinderen het. De een wil zich wel aanpassen, de ander blijft liever op zichzelf.”

Müslüm wil graag toelichten waarom zijn Nederlands na al die jaren nog zo beperkt is. Toen hij hier kwam, moest hij direct aan het werk. Zijn collega’s waren eveneens gastarbeiders uit Zuid-Europa. Hij wilde taallessen nemen, maar er was slechts een gering aanbod. Bovendien waren de lessen overdag, als hij moest werken. Müslüms werkgever bood geen mogelijkheden voor taalles (tegenwoordig wel) en er was nog geen internet. De wil om de taal te leren was er, maar de mogelijkheden ontbraken. Nog steeds werkt Müslüm met buitenlandse collega’s, nu voornamelijk uit Polen, Litouwen en Roemenië.

De dagvoorzitter wil de link leggen van verleden en heden naar de toekomst, met de vraag: welke nieuwkomers kunnen wij het komende decennium verwachten en om welke reden? Deze vraag is vrijwel niet te beantwoorden, vindt Wilfried, omdat veel afhangt van de ontwikkelingen in de wereld. Als in Gambia een burgeroorlog uitbreekt, zouden Gambiaanse vluchtelingen naar Nederland kunnen komen. Anderzijds, als er vrede komt in Syrië, gaan veel Syriërs weer terug.

Jan Toebes vindt dat Nederland met nu ruim 17 miljoen inwoners erg vol is geworden. “De mensen, vooral kinderen, die hier al zijn, kun je niet terugsturen, maar de linkse politiek moet zich wel realiseren dat je met het binnenlaten van vluchtelingen een hoop problemen importeert.” Aïcha relativeert de bevolkingsdichtheid: die wordt vanzelf minder met het afnemen van de generatie babyboomers.

Theo heeft uitgezocht hoeveel verschillende nationaliteiten Winterswijk telt. Het zijn er ongeveer 80, bijvoorbeeld ook uit Oost-Europa. Hij noemt Winterswijk sterk in het opnemen van nieuwkomers met verschillende achtergronden. “Wat wel een groot aandachtspunt zou moeten zijn is mobiliteit, gekoppeld aan zorg en welzijn. Jongeren gaan studeren en keren niet terug naar Winterswijk. Dan is de vraag wie er straks voor ons gaat zorgen.”

Frans verwacht dat toekomstige nieuwkomers vooral uit de Randstad komen, gezien de sterke verstedelijking daar. Hij vond de bijeenkomst leerzaam en interessant en dankt de panelleden voor hun verhalen. Zij vullen hiermee een deel van de geschiedenis van Winterswijk in.

Henriëtte van Unnik-Engelhart,

Geplaatst 17 januari 2017